Daar sta ik dan. Ik haal mijn fiets van het slot. Ik ben anders dan een uur geleden. Toen was ik nog gewoon Kai. Kai op de fiets naar de huisarts. Kai met wat kleine kwaaltjes. Kai die toevallig tien kilo af was gevallen. Nu ben ik blijkbaar Kai, de patiënt.
Die eerste dag
De dag trekt in een roes voorbij. Ik haal spullen bij de apotheek. Ik doe mijn eerste vingerprik. Ik slik mijn eerste medformine pil. Ik lunch.
In de middag heb ik een afspraak op mijn werk die ik ‘echt niet kan missen’ en dus fiets ik eigenwijs die kant op. Ik vertel mijn naaste collega’s het nieuws. Een van mijn collega’s blijkt ook diabetes te hebben. Nooit geweten. ‘Type 2? Weet je het zeker?’ vraagt hij. ‘Je hebt er nou niet echt de bouw voor. Ik zou ze goed onderzoek laten doen als ik jou was,’ drukt hij me op het hart.
Alles met suiker de deur uit!
Thuisgekomen ben ik kapot. De dag is nog niet voorbij, maar ik begrijp er nog niet zo veel van. Hoe werkt dat nu precies, dat diabetes? Bram, mijn vriend, stelt voor om de koelkast uit te mesten. ‘Alles met veel suiker erin gooien we weg!’ Zo gezegd, zo gedaan en een half uur later zijn we klaar. Dat is alvast een goed begin!
Daarnaast moet ik natuurlijk die pillen slikken. Ik ben geen held als het op pillen aankomt, maar het zal moeten. Met grote moeite krijg ik ze die eerste dag weg. Met water, met yoghurt, met een cherrytomaat: alle hulpmiddelen worden ingezet.
En natuurlijk googelen we verder het halve internet af, om meer te leren over diabetes type 2. Wat ik lees verwart me wel: ik heb niet de standaard bouw van iemand met type 2. Ik ben vrij dun, en ik ben nog maar 31. Is het dan wel zo waarschijnlijk dat ik diabetes type 2 heb? Mijn huisarts was er zo stellig in. Misschien omdat mijn oma en oom type 2 hebben? Voorlopig moet ik er maar op vertrouwen dat het echt zo is.
De medische molen
De volgende ochtend fiets ik naar het ziekenhuis. Ik weet niet hoeveel buisjes bloed ik laat aftappen, want kijken durf ik niet. Van het ziekenhuis race ik door naar de internist. Daar val ik bijna van mijn stoel als hij zegt: ‘Type 2? Nee, wij gaan eerder uit van diabetes type 1. Maar zelfs als uit het labonderzoek geen antistoffen voor type 1 komen, wat soms gebeurt, zie ik je als een type 1 diabeet met LADA. En zo wil ik je dan ook behandelen.’
Ongeveer een week later neemt hij de uitslagen van het bloedonderzoek met me door. Ik heb echt type 1.
Wanneer mijn ogen een week of drie later weer wat opknappen (want ik zag die eerste weken nauwelijks iets) besluit ik de uitslagen zelf eens te bekijken. Waar staat nu dat ik antistoffen heb die bewijzen dat ik type 1 heb? Ik lijk het niet te kunnen vinden. Op internet vind ik de naam: GAD65 antistoffen. Maar die zie ik in mijn uitslag nergens terug. Na overleg met mijn diabetesverpleegkundige blijkt dat ik gelijk heb: ik ben blijkbaar niet getest op die antistoffen.
Gefeliciteerd met je type 1!
Mijn verpleegkundige regelt dat ik direct terecht kan om nóg eens bloed te laten prikken. Een week later prijkt het oordeel in mijn inbox: antistoffen aanwezig. Het voelt alsof er staat: ‘Gefeliciteerd, je hebt type 1.’
Ik ben blij dat ik zo eigenwijs ben. En dat je tegenwoordig zo veel via internet kunt vinden, waardoor ik begreep waar ik naar moest kijken. Ik lees dat 15% van de mensen die de diagnose type 2 krijgt, eigenlijk type 1 heeft. Wow.
Wat mij betreft dus de hoogste tijd dat de medische wereld bij een diabetes-diagnose gelijk alle antistoffen goed controleert. Zodat mensen niet onterecht rondlopen met een verkeerde diagnose en op de lange termijn niet meer kans hebben op de nare gevolgen van verkeerd behandelde diabetes. Het blijkt dat een gezonde dosis eigenwijsheid na je diagnose dus nooit verkeerd is.
Fotograaf: Anneke van Meurs