Het is woensdagochtend en ik breng mijn dochter met de auto naar school, ze gaat op kamp. Slaapzak, matje en een volle tas met van alles wat nodig is voor een paar dagen Ardennen. Ook nemen we de hond mee, zodat ik door kan rijden naar het bos. Om 07:40 uur zijn we bij de verzamelplek. Om 08:00 uur zal de bus vertrekken. Niets vermoedend help ik haar uitladen en zeg haar dat ik niet wacht. Eenmaal weggereden van het parkeerterrein wil ik mijn mobiel uit mijn tas pakken, voor het geval ze nog wat appt. Er staat geen tas naast de stoel, ook niet ervoor. Misschien op de achterbank, net als mijn jas die ik over mijn schouder gooide bij het instappen. Ook daar ligt geen tas. Ik kijk nog eens onder en achter de stoel. Opeens krijg ik het plaatje van mijn tas thuis op de trap in beeld. Vooral niet in paniek raken, schiet er door mijn hoofd. Ik moet rustig blijven, want één ding heb ik wel geleerd: een onverwachte schok kan zorgen voor daling van mijn suikers. Geen goed moment nu.
Ik weet dat ik vanochtend vrij hoog stond. Ik kijk altijd eerst wat de stand is bij het opstaan. Ik besloot wat eenheden te prikken om te zakken en ging daarna douchen. Vervolgens ging ik ontbijten en prikte hiervoor niet de volle dosis. Voor mijn gevoel zit ik dus nog wel safe. De afstand naar huis is slechts een paar kilometer. Iedere honderd meter dichter bij huis maakt me blij. Nog twee stoplichten te gaan. Het tweede stoplicht springt op rood, ik twijfel nog of ik niet door zal rijden. Nu krijg ik het toch even benauwd. Ik moet mijn hoofd koel houden. Ik kan geen kant op. Het duurt een eeuwigheid tot het groen wordt. Ik spreek mezelf nog maar eens bemoedigend toe dat het goed zal komen. Niet veel later draai ik de straat in met een voorzichtige glimlach op mijn gezicht. Blij dat ik het gehaald heb. Bij het uitstappen graai ik gelijk naar mijn sleutels in mijn zak: geen sleutels. Dat is een tegenvaller, geen tas en geen sleutels. Nu moet ik naar de buren voor de reservesleutels, in de hoop dat die nog thuis zijn.
Ik sta een hele tijd aan te bellen. Ik moet nog even volhouden. Rustig blijven, spreek ik mezelf streng toe. Er zijn ook nog anderen waar ik heen kan gaan. Ik voel me ondanks alles toch nog redelijk goed. Alleen bedenk ik mij na 20 minuten dat mijn insuline inmiddels wel zijn werk moet hebben gedaan. De tijd begint te dringen. Als ik dan toch te laag uitkom, dan kan ik andere buurtjes wel vragen in geval van een hypo om iets zoets, maar dat geeft niet echt een relaxt gevoel. Ik vertrouw het meest op mijn hypio fit of druivensuikers en mijn meter die laat zien dat ik weer stijg. Eindelijk doet de buurman open, hij hoorde de bel op weg naar de wc. Hij pakt snel onze reservesleutel en ik bedank hem. ‘Had even gebeld’, zegt hij nog, maar ja, mijn mobiel zit ook in die tas.
Thuis in de gang komen de tranen. Het is toch wel spannend geweest. Er gaat van alles door mij heen:
Het besef dat het de eerste keer was dat ik mijn tas vergat in 32 jaar tijd. Best netjes.
Het besef dat ik zo afhankelijk van die spullen ben, dat het beklemmend werkt. Best jammer.
Het geluk dat ik nog dicht bij huis was, want stel je voor dat ik het pas bij het bos had ontdekt. Wat dan?
Het is allemaal goed gekomen, maar de impact van het vergeten van een tas, was veel groter dan ik hoopte. Het ‘wat als’-effect bleef dan ook een tijdje hangen. En ik heb, ondanks dat ik geen hypo kreeg, toch extra moeten eten die morgen.