De eerste alvleeskliertransplantatie vond al plaats in 1966. Sindsdien is de behandeling steeds verder verbeterd. Per jaar worden er in Nederland rond de dertig alvleesklieren getransplanteerd.
Bij een alvleeskliertransplantatie krijg je een nieuwe alvleesklier van een overleden donor. Mensen met complicaties aan de nieren krijgen vaak ook een nieuwe nier. Soms is dat één operatie. Maar het kan ook zijn dat je eerst een nier krijgt en daarna pas de alvleesklier.
Complicaties tegengaan
Als de transplantatie goed gaat, zitten de bloedsuikers daarna weer tussen gezonde waarden. Je hoeft niet meer te spuiten of een pomp te gebruiken. Met een nieuwe alvleesklier kan je lichaam namelijk zelf weer insuline maken. Dat helpt om het ontstaan van complicaties tegen te gaan. Of het voorkomt dat bestaande complicaties erger worden.
Hoe lang werkt het?
Helaas werkt een nieuwe alvleesklier ook niet voor eeuwig. De werking gaat langzaam achteruit. Na 7 jaar doet hij het nog ongeveer op halve kracht. Krijg je tegelijk een nier dan houdt hij het 14 jaar vol op ten minste halve kracht. Daarna werkt het orgaan nog wel, maar dus lang niet meer zo goed als in het begin.
Operatie met risico’s
Een alvleeskliertransplantatie is een zware operatie. Dat is niet zonder risico’s. Het lichaam kan een nieuw orgaan afstoten. Vaak is deze reactie van het lichaam ook weer te stoppen. Maar dan is er ook nog de diabetes, die de bètacellen in de alvleesklier aanvalt. Het nieuwe orgaan moet dus goed beschermd worden tegen afstoting. Daar krijg je afweeronderdrukkende medicijnen voor.
Sommige mensen krijgen na de transplantatie last van een infectie of van verzuring van het bloed. Of ze krijgen een complicatie aan de alvleesklier zelf, de blaas, urinebuis of de prostaat. Deze risico’s worden gelukkig steeds kleiner. Ze werden namelijk ook veroorzaakt door de zware medicijnen tegen afstoting. Sinds eind jaren negentig krijg je na de operatie iets mildere medicijnen.
Niet voor iedereen met diabetes
Een alvleeskliertransplantatie is niet geschikt voor iedereen met diabetes type 1. Dit komt door de risico’s en door het tekort aan donororganen. Het is wel een goede optie voor mensen met ernstige complicaties aan de nieren en vaak ook aan de ogen. Of voor mensen die hypo’s niet voelen aankomen. Het gaat vaak om mensen die anders een grote kans hadden om te overlijden.